
Fast, Cheap and Out of Control
Zorgvuldig geconstrueerd filmessay waarin Morris met groot gevoel voor het absurde de verhouding tussen mens en dier, cultuur en natuur beschouwt.
Meer infoIDFA wijdt dit jaar een retrospectief aan de Amerikaanse Oscarwinnaar Errol Morris. Er zijn al meer dan twintig films op IDFA te zien geweest waar hij als regisseur of uitvoerend producent bij betrokken was.
Als Errol Morris iemand gaat interviewen, begint hij meestal met te zeggen dat hij niet weet waar hij moet beginnen. De Amerikaanse regisseur vatte zijn werkzaamheden eens, licht chargerend, als volgt samen: ‘Ik zet mensen voor een camera en zeg: “Ik heb geen eerste vraag, wat is uw eerste antwoord?”
Al voor Morris (New York, 1948) in 1978 zijn eerste film maakte, hield hij geregeld interviews voor een boek dat hij wilde schrijven. Daarin ontwikkelde hij zijn eigen stijl. 'Mijn doel was om niets te zeggen', vertelde hij later. 'Ik maakte er een spelletje van - ik kwam binnen voor een interview, zette de bandrecorder op tafel en hopelijk zou de andere persoon wel beginnen te praten. Het spel was om ze te laten doorpraten, wat er ook gebeurde, en ze nooit te onderbreken.'
De gedachte die erachter zat, is dat mensen je graag hun verhaal willen vertellen. Als ze ongehinderd doorpraten, houden ze monologen waarin ze meer onthullen dan ze op dat moment beseffen.
De methode verklaart misschien ook waarom de mensen in Morris’ films soms zulke rare dingen zeggen. Zoals een ooggetuige die in The Thin Blue Line terloops vertelt dat er overal waar zij gaat moorden plaatsvinden, ‘zelfs rond mijn huis’.
Het mag opmerkelijk heten dat Morris zijn geïnterviewden zo vrij laat in wat ze zeggen, gezien zijn stijl. Wat mensen vertellen is, zo gaf hij zelf toe, zo ongeveer het enige dat echt documentair is in zijn films. Vanaf het begin, in Gates of Heaven (1978), was zijn werkwijze het tegenovergestelde van cinéma vérité-filmmakers als Jean Rouch en D.A. Pennebaker. In plaats van onopvallend te filmen, was hij juist zo opdringerig mogelijk aanwezig; hij gebruikte altijd en overal kunstmatige belichting; hij voegde nagespeelde scènes en ander geconstrueerd materiaal toe, zoals animaties. In Tabloid (2010) verhoogde hij de amusementswaarde door komische, bijpassende beelden uit oude speelfilms toe te voegen. Hij was met opzet 'anti-vérité'.
Minstens zo opmerkelijk: de nagespeelde scènes laten lang niet altijd zien wat er echt gebeurd is. Soms juist het tegenovergestelde, zoals wanneer Morris in The Thin Blue Line in beeld brengt wat ooggetuigen van een moord vertellen en duidelijk maakt dat ze zeker níet de waarheid vertellen. 'Ze zijn een illustratie van wat mensen beweerden dat er was gebeurd, maar in feite niet gebeurd was', zei Morris over die scènes. 'Ze zijn ironisch. Ze zetten je aan het denken over hoe beelden zich tot de wereld verhouden. Over de aard van zien en geloven. Over ons vermogen om iets te geloven, ook al is het bewijs voor het tegendeel overweldigend.'
Dat Morris de mensen in zijn films vrijuit laat praten, wil nog niet zeggen dat hij ze gelooft. Of het met ze eens is. Maar ze hebben iets dat hem interesseert. Niet alleen hun verhalen, maar ook de manier waarop ze zichzelf zien - die vaak niet strookt met hoe anderen hen zien.
De films van Errol Morris zijn altijd direct te herkennen aan de manier waarop de geïnterviewden in beeld zijn gebracht: meestal in een medium close-up of close-up, tegen een neutrale achtergrond, vaak recht de camera in kijkend. Hij zoomt nooit in, maar vooral in de recentere films verspringt het camerastandpunt wel regelmatig, zodat de gezichten dan weer links, dan weer rechts in beeld zijn, soms dichterbij, dan weer verderaf. Dat is een van de vele manieren waarop hij ervoor zorgt dat de kijker bij de les blijft, alsof hij wil vermijden dat de aandacht ook maar een moment verslapt.
Zo kiest hij ook liever voor harde beeldovergangen - met een paar zwarte frames - dan vloeiende. In The Unknown Known (2013), de film over Donald Rumsfeld, brengt hij kort de woordenboekdefinitie in beeld als er moeilijke woorden voorbijkomen, zodat de kijker niet afhaakt omdat hij het niet meer kan volgen. Hij gebruikt verrassende, associatieve tekeningen, beeldfragmenten en foto's - alles om de verveling geen kans te geven.
Voor het filmen van de interviews ontwikkelde Morris een ingenieuze 'interviewmachine': de Interrotron. Er is niet alleen een camera gericht op de geïnterviewde, maar ook op Morris zelf. Zowel hij als de geïnterviewde zien elkaar op een monitor, een variant op de autocue, terwijl ze recht de lens in kijken. Ze hebben zo 'virtueel oogcontact'. Morris komt zelf overigens nooit in beeld, al is zijn stem zo nu en dan wel te horen.
De mensen die Errol Morris in de verschillende documentaires voor zijn camera haalt, lijken niet veel met elkaar gemeen te hebben. De onderwerpen lopen uiteen van dierenkerkhoven (Gates of Heaven), een moord (The Thin Blue Line) en voormalige Amerikaanse ministers van Defensie (Robert S. McNamara in The Fog of War, Donald Rumsfeld in Unknown Known) tot wetenschapper Stephen Hawking (A Brief History of Time), de foto's van martelingen en misbruik in Abu Ghraib (Standard Operating Procedure) en Joyce McKinney, die in de jaren zeventig het onderwerp werd van sensatieverhalen in Britse tabloids (Tabloid).
'Ze hebben vast iets gemeen, omdat ik degene ben die de onderwerpen heeft uitgekozen', antwoordde Morris op de vraag of hij zelf een rode draad ziet in zijn werk. 'Mijn vrouw grapte eens dat ik maar drie interesses heb: nazi's, krankzinnigheid en de dood, haha.' Een andere interviewer hield hem voor dat hij een voorkeur heeft voor mensen die gehaat en veracht worden: een moordenaar, een Holocaust-ontkenner, een verfoeide oud-minister. Daar kon Morris wel iets mee: 'Dat klopt. Ik hou van paria's.'
Maar dat verklaart nog niet Fast, Cheap and Out of Control, een speelse beschouwing over de verhouding tussen mens en dier, cultuur en natuur. Of de film over Stephen Hawking. Morris' interesse is heel breed, zoveel is duidelijk. Maar ook dat hij vooral gedreven wordt door een diepe fascinatie voor mensen - rare, krankzinnige, trieste, bijzondere maar ook gewone mensen. Laat ze maar praten.